Wat is ze toch mooi! Bewonderend kijk ik naar haar. Een bijna blauwzwarte huid, die prachtig kleurt met de groene oceaan achter haar en met de felle zon op St. Maarten. Een lange dikke donkere vlecht en een zachte innemende blik in haar ogen. Julia heb ik ontmoet in een klein eettentje. Daar bediende ze. Haar gezicht, haar rustige sierlijke gebaren, alles trof me. We praatten wat met elkaar na toen het tentje leeg was. Er was meteen een klik tussen ons . Ze nodigde me uit bij haar te komen eten. ‘Dan kom ik je wel ophalen’, beloofde ze.
Perplex kijk ik naar een enorm huis aan zee met veel terrassen en koepeltjes, boven op een heuvelachtig rotsig stuk grond. Twee tuinmannen zijn aan het werk. Een kleine baai is omrand met een brede marmeren rand. ‘We kunnen straks wel zwemmen’, zegt Julia.
‘Laat ik je eerst voorstellen aan Marcus, mijn vriend. Dan eten we samen en erna hebben we tijd voor onszelf’.
Marcus is een veertiger, een witte slanke man met bruine ogen, rustig en wat beleefd afstandelijk tegenover mij. Julia is een dertiger. Het is duidelijk dat ze dol zijn op elkaar. Hun verliefde oogcontact, de handen die elkaar vaak aanraken, ze lijken me toegewijd aan hun liefde. Zo zou ik het ook nog wel eens willen ervaren, denk ik wat weemoedig. Ik schuif mijn witte haar achter mijn rechteroor en zet mijn dubbelfocusbrilletje nog wat rechter op mijn neus.
Na het avondeten zwemmen Julia en ik een half uurtje en dan zetelen we ons met geurige koffie op een schommelbank, kijkend over het donkere water waarin de volle maan grillig met ons meeschommelt.
‘Hoe hebben jullie elkaar ontmoet?’ vraag ik, behaaglijk lui inmiddels en nieuwsgierig naar haar leven.
‘Ik kom uit Colombia, uit een groot gezin, een stadje vlakbij de jungle. Een heel arme familie.’
Ze zucht.
‘Mijn oudste zusje kwam via een omweg op St. Maarten terecht. Daar is ze huizen gaan schoonmaken. Dat doet ze nog steeds.
Ze stuurde geld naar huis en leende mij na een tijd geld voor een ticket. Ik heb hier ook wel werk voor jou, liet ze me weten.
Het allereerste adres waar ik ging om schoon te maken, was dit grote huis.’
‘Tjee’, zeg ik, verrast door deze assepoestersstart.
‘Het was liefde op het eerste gezicht tussen Marcus en mij. Het schoonmaken is meteen gestopt’.
Ze kijkt me met vochtige ogen aan, het ontroert haar nog steeds.
“Marcus is nooit getrouwd geweest. Hij woonde hier met zijn vader.
Marcus wilde dat ik bij hen introk. Zijn vader vond mijn donkere huid en gebrek aan opleiding maar niks. Ze kregen steeds vaker ruzie. Tenslotte barstte de bom. Zijn vader ging weer in Nederland wonen en ik trok bij Marcus in’.
Ze is even stil.
‘Dat heeft hij dan toch maar voor je over gehad, de breuk met zijn vader’.
Haar gezicht klaart op.
‘Ja, hij houdt echt van me. Alleen, hij gaat ieder jaar twee maanden naar Nederland en dan mag ik niet mee. Hij zegt dat ik er niks aan zal vinden. Maar ik zou Nederland graag eens zien en de rest van zijn familie willen ontmoeten. Hij is rijk, er zijn dan veel zaken af te handelen. Vandaar dat hij moet gaan.’
Ongemakkelijk houd ik mijn mond.
“Hij heeft zoveel voor me over. Ik heb mijn rijbewijs mogen halen en een auto gekregen. Ik mag kopen wat ik wil’.
‘Fijn’, zeg ik wat halfslachtig.
Weer een zucht en dan een lange stilte.
‘Mag ik wat geld sturen naar mijn familie? heb ik hem gevraagd, vijftig euro per maand zou al zoveel verschil uitmaken! Dat heeft hij geweigerd. Dat moet je zelf maar verdienen, vond hij’.
Het is niet’, gaat ze door, ‘dat ik dat onredelijk vind. Ik bedien nu drie dagen per week in dat eettentje en dat geld stuur ik naar huis. Maar in onze cultuur, in onze wereld is het ondenkbaar dat je geld hebt en het n i e t met je familie deelt’.
‘Dat doet dan toch pijn’, begrijp ik.
Ze knikt.
‘Hij heeft voorgesteld dat hij een huis laat bouwen in de buurt van mijn familie, waar we dan vaak zullen zijn, zodat ik ze veel kan zien. Want hij houdt echt van me. Maar hij wil niet dat ze dan langskomen en hij wil hen ook niet ontmoeten’.
‘O’, zeg ik benepen.
‘En ik wil zo graag een kind’,
fluistert ze.
‘Hij wil dat ook. Maar wat doe ik een kind aan wanneer het de familie van zijn vader niet mag ontmoeten en de familie van zijn moeder niet mag langskomen?’
Ik pak haar hand.
Zwijgend turen we over het water. We worden verlicht door een grote ronde maan.